Albert Baantjer - De Cock en de romance in moord
‘Juist.’
De Cock glimlachte. ‘En verder?’
Vledder ademde diep. ‘Na jaren van heimelijke liefde komt het tweetal tot de trieste overtuiging dat hun leven toch te kalm, te gladjes verloopt en besluit tot een “coup de spectacle”.’ De Cock trok een vies gezicht. ‘Een wat?’
‘Coup de spectacle… een stunt… een grote klapper.’
‘O.’
Vledder knikte voor zich uit. ‘Op basis van de kennis die Charles van Flaenderen uit hoofde van zijn functie als onderdirecteur bezit, beramen zij een plan, de oude bank aan de gracht te beroven. Voor de daadwerkelijke uitvoering hebben ze iemand nodig… een derde, een man die weet hoe een brandkast werkt en voor wie tralies en gesloten deuren geen obstakels zijn.’
‘Maarten Jan Boucharde.’
‘Precies. De jonge Boucharde had in het wereldje van de penoze in korte tijd een reputatie opgebouwd… een reputatie die zuster Mirabeau op een of andere manier ter ore komt. Er volgen enige besprekingen bij haar thuis, waar onderdirecteur Van Flaenderen de inbreker Boucharde vertrouwd maakt met het interieur van de bank, het alarmsysteem, de werking van tijdklokken en de cijfercombinaties van de safe.’
De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘En de moord?’ Hoe bedoel je?’
‘Hoe past de moord in dit verhaal?’
Vledder maakte een ongeduldig gebaar. ‘Ze… eh, ze kregen ruzie.’
‘Waarover?’
‘Weet ik veel… over de verdeling van de buit.’
De Cock snoof. ‘Nog vóór de inbraak was gepleegd?’ Het klonk wat spottend.
Vledder klemde zijn lippen op elkaar. ‘Toch moet het ongeveer zo geweest zijn,’ sprak hij gekwetst. ‘Het kan bijna niet anders. De relatie Van Flaenderen-De Mirabeau-Boucharde en de inbraak in de IJsselsteinse Bank is te opvallend. Als Maarten Jan de hoofdzuster niet heeft vermoord, dan moet het…’ De jonge rechercheur aarzelde, sprak niet verder.
De Cock keek hem uitdagend aan. ‘Nou…?’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder, blij met de interruptie, greep de hoorn en luisterde. Het duurde maar een paar seconden. ‘Er is een man om je te spreken.’ ‘Wie?’
‘Charles van Flaenderen.’
5
De Cock maakte een lichte buiging en plooide zijn gezicht in aandacht en welwillendheid. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ Charles van Flaenderen, onberispelijk gekleed in een donkerblauw kostuum met parelgrijze das, schonk hem een matte glimlach. Hij zag er moe uit, afgetobd, alsof hij nachten had gewaakt.
‘Ik geloof,’ zo begon hij, ‘dat ik mij bij onze eerste ontmoeting wat dwaas heb gedragen.’ Hij wuifde wat vaag voor zich uit. ‘U moet beseffen… ik was door uw aanwezigheid aan de Oude Schans erg geschokt. Ik was mijzelf niet… wist niet meer wat ik zei. Achteraf heb ik mij gerealiseerd dat ik de vreselijkste beschuldigingen heb geuit.’
De Cock keek hem schuin, onderzoekend aan. ‘Ten aanzien van uw vrouw?’
Charles van Flaenderen knikte. ‘Het was een opwelling… zo moet u het zien… een gemoedsuiting als gevolg van de confrontatie met de plotselinge dood van Georgette. Het was ondoordacht, emotioneel en zonder grond. Ik bedoel… het was dwaas te veronderstellen dat mijn vrouw…’
‘Zij was het niet?’
Charles van Flaenderen schudde heftig het hoofd.
‘Zeker niet. Mijn echtgenote zou zo iets nooit kunnen doen. Zij is daartoe niet in staat.’
‘Wie wel?’
Charles van Flaenderen tastte naar zijn das. Zijn handen trilden. ‘Dat… eh, dat weet ik niet.’
De Cock toonde zijn innemendste glimlach. ‘U… heer van Flaenderen… zou u tot een moord in staat zijn?’
De bankdirecteur verbleekte. ‘U denkt toch niet dat ik Georgette… ‘
De Cock keek hem scherp aan.
‘U had toch motieven?’
‘Ik?’
De Cock grijnsde. ‘Kom, heer Van Flaenderen,’ sprak hij vriendelijk, ‘u wilt mij toch niet zeggen dat u uit pure onnozelheid het veiligheidssysteem van uw bank prijsgaf?’
De bankman keek hem verward aan.
‘Het systeem?’
De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Wie opperde het plan Maarten Jan Boucharde in te schakelen? U… of was het Georgette?’ Van Flaenderen greep naar zijn hoofd. ‘Wie is Maarten Jan Boucharde?’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘De jongeman die gisterennacht een ernstige poging ondernam de IJsselsteinse Bank te beroven.’
Charles van Flaenderen kwam met een ruk overeind. Op zijn vale wangen kwam wat kleur. ‘En wat heb ik daarmee te maken?’ Hij schreeuwde.
De Cock trok zijn mond iets scheef. ‘Alles,’ reageerde hij scherp. ‘Toen de jonge Boucharde de bank inging, wist hij hoe hij de tijdklokken kon ontregelen en kende hij de cijfercombinaties van de safe. Er was maar één bron waaruit hij kon hebben geput, heer Van Flaenderen.’ Hij strekte zijn arm beschuldigend uit. ‘En die bron was u.’
Charles van Flaenderen sprong op hem toe, wild, getergd, greep hem vast aan zijn revers. ‘Dat is niet waar.’ Hij schreeuwde opnieuw. ‘Dat… dat is een leugen, een pertinente leugen. Ik ken geen Boucharde… ik heb nog nooit van een Boucharde gehoord.’
Rechercheur Vledder legde een rapport voor de oude speurder neer. ‘Van de sectie,’ legde hij uit. ‘Het lijk is al gekist. De begrafenis is morgen.’
‘Hoe laat?’
‘Twee uur.’
‘Waar?’
‘Op de Ooster.’
De Cock keek naar het rapport en schoof het van zich af. ‘Ik heb geen zin het allemaal te lezen. Vertel maar wat erin staat.’
Vledder haalde nonchalant zijn schouders op. ‘Niet veel bijzonders. De schedel is ingeslagen. De doodsoorzaak was hersenletsel.’
De Cock knikte begrijpend. ‘En het wapen?’
De jonge Vledder maakte een misnoegd gebaar. ‘Dr. Rusteloos kon er niet veel van zeggen. Het kan een klein model hamer zijn geweest met een ronde, wat bolle kop, of een soort staaf met een verdikking, een knobbel aan het slageinde. Er was uit de verwondingen inderdaad niet zoveel op te maken. In ieder geval moet de moordenaar razend zijn geweest.’
‘Hoeveel kwetsuren waren er?’
Vledder zuchtte omstandig.
‘Dr. Rusteloos meende sporen te vinden van wel acht of negen slagen.’
‘Vreemd,’ mompelde hij, ‘heel vreemd.’ Hij keek naar Vledder, een dromerige blik in zijn ogen. ‘Waarom wordt iemand razend op een vrouw?’
De jonge rechercheur blikte verwonderd terug. ‘Bedrog… versmade liefde.’
De Cock gebaarde. ‘Was Maarten Jan haar minnaar?’ Over het gezicht van Vledder gleed een grijns. ‘Dat is nauwelijks aan te nemen. Daarvoor kenden zij elkaar te kort. Bovendien is er een leeftijdsverschil van meer dan twintig jaar.’ ‘Dus is hij de moordenaar niet.’
Vledder stond op; een norse trek op zijn gezicht. ‘Kom, De Cock,’ riep hij kregel, ‘laten we ermee ophouden.’
Hij zwaaide met beide armen. ‘Okee, de moord op zuster De Mirabeau was een emotionele daad… ik geef dat toe… vermoedelijk een uitvloeisel van een emotionele binding. Maar ontlast dat Maarten Jan Boucharde?’
‘Had hij een emotionele binding?’
Vledder schudde geërgerd het hoofd. ‘Wat heb je toch? Waarom zoek je steeds uitvluchten voor die jongen?’
De Cock reageerde fel. Uit zijn grijze ogen schoot vuur. ‘Ik zoek geen uitvluchten,’ brulde hij, ‘voor wie dan ook.’ Hij bonsde met zijn zware vuist op het bureau. ‘Ik zoek de waarheid.’
De jonge Vledder zweeg. De felle reactie van zijn oude leermeester had hem geschokt. Eerst na een poosje vroeg hij: ‘Hoe was het met de minnaar van Brahms?’
De grijze speurder keek op.
De woede was uit zijn blik verdwenen. ‘Je bedoelt Charles van Flaenderen?’
De Cock grijnsde. ‘Hij hield helemaal niet van Brahms.’ De mond van Vledder viel open. ‘Hij hield niet van Brahms?’ In zijn stem trilde verbazing. ‘En de buurvrouw zei…’ De Cock knikte. ‘Zij speelde Brahms, Georgette de Mirabeau… Romance in F… tot hij er gek van werd.’
Commissaris H.G.T.W. Buitendam, de lange statige politiechef van het oude bureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat wuifde met een slanke hand.
‘Ga zitten, De Cock,’ sprak hij wat geaffecteerd. ‘Ik moet eens ernstig met je praten.’
De grijze speurder plooide zijn lippen tot een grijns. ‘U bedoelt,’ verbeterde hij, ‘dat u mij iets wilt zeggen.’
De commissaris keek gestoord op. ‘Ja… ja, precies. Zo is het. Ik moet je iets zeggen.’
Hij klapte met zijn vlakke hand op een dossier voor hem op zijn bureau. ‘Moet Boucharde hiermee naar de officier van justitie?’ De Cock veinsde onbegrip. ‘Is dat niet juist?’
De politiechef keek hem wantrouwend aan. De toon van de oude rechercheur maakte hem waakzaam. ‘Er staat alles over die mislukte kraak in de IJsselsteinse Bank, maar over de moord op die verpleegster wordt met geen woord gerept.’ De Cock knikte traag. ‘Dat klopt,’ zei hij gelaten. De commissaris trok zijn borstelige wenkbrauwen op. ‘En wanneer gebeurt dat?’
‘Wat?’
‘Wanneer leg je die moord ten laste?’
De Cock keek hem quasi-verbaasd aan. ‘Zo gauw ik de moordenaar heb gevonden.’
De ogen van de commissaris vernauwden zich. ‘Boucharde-isde-moordenaar-niet?’
De Cock trok zijn mondhoeken op. Om zijn lippen dartelde een speelse glimlach. ‘Dat heb ik niet beweerd. Het is uw interpretatie van mijn woorden.’ Hij kwam langzaam van zijn stoel overeind. ‘Als u mij toestaat,’ sprak hij vriendelijk, ‘ik zou graag verder gaan met mijn onderzoek.’
Het gezicht van de politiechef verstarde. Een ader klopte in zijn hals. ‘Blijf zitten.’ Hij schreeuwde wild; sloeg met zijn vuist op het dossier. ‘Ik neem hier geen genoegen mee. Dit is onvolledig.’ De Cock bleef staan, groot, breed, onverzettelijk. ‘En ik ben niet van plan mijn proces-verbaal aan te vullen met suggesties en vage aanwijzingen inzake een moord waarvan de achtergronden mij nog volkomen duister zijn.’
De commissaris keek hem aan. Blosjes op de wangen. Een moment leek hij sprakeloos. Toen stond hij op, strekte zijn arm in de richting van de deur en brulde. ‘Er uit!’
De Cock ging.
De jonge Vledder lachte luid. ‘Was het weer zover?’ De Cock plukte aan zijn neus. ‘Ja,’ zei hij timide. ‘Het was weer zover. Hij kan het niet laten.’
Vledder lachte opnieuw.
‘Hoe vaak ben jij nu al door de commissaris van zijn kamer gejaagd?’
De Cock grinnikte vreugdeloos. ‘Bij elke moordzaak minstens één keer.’ Hij schudde droef het hoofd. ‘Het is een onhebbelijke gewoonte van hem.’
Vledder maakte een vaag gebaar. ‘Vind je niet dat hij dit keer gelijk had?’
De Cock keek zijn jonge collega een ogenblik aan. Star, zwijgend. Zonder te antwoorden liep hij langs hem heen naar de kapstok, greep zijn oude jas en hoed en slenterde naar de deur. Vledder beende hem na. ‘Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich half om. ‘Naar de Kromboomsloot.’ ‘Wat denk je daar te vinden?’
De oude speurder wurmde zich in zijn jas. ‘Het antwoord op een vraag… waarom werd zuster De Mirabeau vermoord?’ Vledder bleef als getroffen staan. Eerst toen zijn verbijstering was weggeëbd, volgde hij De Cock de trap af.
Ze liepen zwijgend naast elkaar door de Lange Niezel, de Korte Niezel en de Stormsteeg. De Cock nonchalant, zwierig, zijn jas los, fladderend om zijn benen. Vledder keurig, strak, ambtelijk, in een ijzersterke combinatie.
De jonge rechercheur voelde zich niet prettig. De affaire zinde hem niet. In zijn hart smeulde een licht verwijt jegens zijn oude leermeester, die maar bleef wroeten in een zaak die in feite zo simpel lag. De jonge inbreker had de verpleegster vermoord. Zonder meer. Daarvan was hij, Vledder, overtuigd. Maar om een of andere reden scheen De Cock die jongen te sparen, drong hij niet aan. De commissaris had dit keer volkomen gelijk. Er was een duidelijke samenhang. Absoluut. Wanneer in het proces-verbaal contra Boucharde buiten de inbraak ook de moord ten laste was gelegd, dan hadden ze de zaak kunnen afsluiten. Vledder keek opzij. ‘Hoelang woont Boucharde al aan de Kromboomsloot?’
‘Ik heb dat niet nagevraagd. Ik denk vanaf het moment dat hij bij zijn ouders wegging.’
Vledder keek voor zich uit.
‘Denk je,’ zei hij achteloos, ‘dat hij daar zijn buit van de roofmoord op zuster De Mirabeau heeft verborgen?’
De Cock bleef staan. De sarcastische toon van zijn jonge collega had hem getroffen. Hij schoof zijn hoedje wat naar voren en zuchtte diep.
‘Zuster Georgette de Mirabeau,’ sprak hij geduldig, gelaten, ‘werd niet het slachtoffer van een roofmoord. Dat is een misvatting. Zij werd om een heel andere reden vermoord.’ Hij streek met zijn hand over zijn breed gezicht. ‘En voor je nu verder loopt te mokken, denk dan eens grondig na over de vraag waarom een eenvoudige verpleegster, die twintig jaar onafgebroken trouw en toegewijd haar werk verricht en op wier gedrag, zowel in als buiten het ziekenhuis, vrijwel niets valt aan te merken, plotseling een jonge inbreker benadert en hem aanzet een spectaculaire kraak te plegen.’
Vledder slikte. ‘Zette zij hem aan?’
De Cock knikte heftig. ‘Natuurlijk, dat deed zij. Maarten Jan Boucharde kreeg zijn inlichtingen over de IJsselsteinse Bank van haar. Charles van Flaenderen speelt in deze affaire maar een ondergeschikte rol. Georgette de Mirabeau misbruikte haar charmes om de onderdirecteur alles te laten vertellen over het interieur van de bank, het veiligheidssysteem, de cijfercombinaties van de safe. Van Flaenderen gaf de inlichtingen argeloos, blijmoedig en trots, omdat zijn geliefde zoveel belangstelling voor zijn werk had.’
Vledder schudde vertwijfeld het hoofd. ‘Maar waarom?’ De Cock grijnsde. ‘Juist… waarom?’ Hij gebaarde wat wild voor zich uit. ‘Wat dreef de knappe verpleegster? En waarom sloeg men haar de hersens in?’
Vledder staarde hem aan.
‘Maar dat is verschrikkelijk.’
‘Hoezo?’
‘Dan zijn we nog niet veel verder als in het begin.’
Een reeks lage huisjes aan een kronkelende gracht, de Kromboomsloot, met hoge iepen aan de walkant en kleine bruggetjes over een smal water. Bijna aan het eind van het grachtje, bij nummer 26A, bleef De Cock staan en keek. De blauwstenen stoeptreden van het oude huisje waren uitgesleten en het raamkozijn hing scheef. Maar de deuren en kozijnen waren glanzend groen geschilderd en achter helder glas hing een hagelwitte vitrage. Het verbaasde De Cock een beetje. Hij had zich het ‘rovershol’ van de jonge Boucharde anders voorgesteld, grauwer, minder verzorgd.
Hij klom de uitgesleten stoep op en voelde aan de groene deur. De koperen kruk gaf mee, maar de deur bleef dicht. Hij tastte in de achterzak van zijn pantalon naar het zachtleren foedraal waarin hij het apparaatje had geborgen dat hij eens van zijn vriend en inbreker Handige Henkie had gekregen: een koperen houdertje met een keur van uitschuifbare, stalen baarden.
De grijze speurder monsterde het slot en deed een zorgvuldige keuze.