Albert Baantjer - De Cock en de romance in moord
Vledder slikte. ‘Wat een rotgriet.’
Dr. Den Koninghe knikte instemmend. ‘U kunt het van mij aannemen… ik had haar op dat moment kunnen vermoorden. Ik werd daar voor het front van al die studenten…’ Hij zuchtte, streek met zijn hand over het hoofd. ‘Ik moet daar als verlamd hebben gestaan. Ik heb het einde niet afgewacht. Ik ben de zaal uitgegaan, de lach van de studenten in mijn oren. Kort daarna nam ik ontslag bij professor Van Naegelen. Ik kon het niet meer. Ik was niet in staat nog colleges te geven.’
‘En Georgette?’
De oude dokter verschoof zijn bril. ‘Ik verloor haar aanvankelijk uit het oog. Een paar jaar later ontmoette ik haar als verpleegster. We hebben toen de oude relaties weer aangeknoopt. Ik zei het u toch… we zijn vrienden gebleven.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ze was medisch studente… heb ik begrepen?’
‘Inderdaad.’
‘Ze is nooit afgestudeerd?’
De oude dokter schudde droef het hoofd. ‘Soms straft het leven zelf.’
‘U bedoelt?’
De oude man ademde zwaar. ‘Het is Georgette niet voor de wind gegaan. Kort na die voor mij zo pijnlijke scène in de collegezaal maakte ze kennis met Freddy… Ferdinand van Breugelen, een jong en veelbelovend architect van goeden huize. De trotse Georgette, die haar minnaars steeds hooghartig afwees, raakte verliefd.’
‘En?’
‘Het was een hevige verliefdheid. Bijna manisch. Ze adoreerde haar Freddy op een manier die je onder onze grauwe luchten niet voor mogelijk houdt. Binnen een paar maanden was het stel verloofd. Georgette gaf haar studie op… wat had je als vrouw van een architect aan een medische opleiding?… en bereidde zich voor op haar taak als vrouw en moeder.’
De Cock keek op. Zijn scherpe blik tastte de gelaatstrekken van de oude dokter af. ‘Ze was zwanger?’
‘Ja.’
‘Ze trouwden?’
‘Nee.’
‘En… en het kind?’
‘Is nooit geboren.’
‘Maar… ‘
De oude dokter likte aan zijn droge lippen. ‘Je jaagt mij op,’ zei hij licht bestraffend. ‘Laat het mij rustig vertellen. Zoals ik al zei… Freddy was van goeden huize… en afhankelijk. Ik bedoel… financieel. Zijn groot opgezet architectenbureau had nog geen naam… een onderneming zonder opdrachten. Zijn ouders hadden nogal wat bezwaren tegen Georgette en een overhaast huwelijk. Ik denk dat die bezwaren voor Freddy van te groot gewicht zijn geweest.’
‘Hij verbrak de verloving?’
‘Ja.’
‘Zonder meer?’
Dr. Den Koninghe knikte. ‘Hij vertrok plotseling naar ZuidAmerika en schreef haar vandaar een briefje dat het “uit” was.’ De Cock snoof verachtelijk.
‘Dat was laf.’
De oude dokter zuchtte diep. ‘Georgette is die vernedering — en dat was het — feitelijk nooit te boven gekomen. Ze kreeg vrij kort daarna een miskraam en stortte zich in de verpleging.’ ‘Een vlucht.’
‘Zo zou je het kunnen noemen.’
‘En de miskraam?’
Dr. Den Koninghe gebaarde met een slanke hand. ‘Volgens haar zeggen was het een gewone, spontane miskraam.’ Hij schudde het hoofd. ‘Ik verdenk haar er sterk van dat zij zich door een van haar medische kennissen heeft laten behandelen.’ ‘Abortus provocatus criminalis.’
De oude dokter keek op.
‘Fraai Latijn,’ zei hij met lichte spot.
‘Het staat zeker nog zo in je oude leerboeken?’
De Cock negeerde de opmerking. ‘Wat gebeurde er met Freddy… Ferdinand van Breugelen?’
Dr. Den Koninghe glimlachte wat wrang. ‘Hij trouwde nog binnen het jaar met de dochter van een rijke makelaar.’ ‘En werd onafhankelijk.’
De oude dokter plukte opnieuw aan zijn baardje. ‘Och,’ zei hij weifelend. ‘Ferdinand heeft zich ontwikkeld tot een bekwaam architect. Hij was ook zonder de financiële steun van zijn ouders en schoonouders tot hoge welstand gekomen. Zijn capaciteiten worden door een ieder erkend. Vele markante gebouwen in ons vaderland dragen zijn signatuur.’
‘Een geslaagd man.’
‘Ongetwijfeld.’
‘Georgette is nooit getrouwd?’
De oude dokter schudde droef het hoofd. ‘Ik heb haar later, toen ik dacht dat alle wonden wel waren geheeld, nog eens een aanzoek gedaan. Ze wees het vriendelijk maar beslist van de hand.’ De oude dokter zweeg. De Cock keek hem aan, bezag de lange, zilvergrijze haren, het kleine, kittige puntbaardje, de milde uitdrukking op het wat vale gelaat. ‘U hebt altijd van haar gehouden?’ Dr. Den Koninghe antwoordde niet. Hij staarde langs de beide rechercheurs naar een plek aan de wand. Zijn hand ging beverig omhoog, nam de bril af en legde die voor hem neer. In zijn ogen blonk een traan.
De Cock stond op, volgde de blik van de oude dokter. In een ovale lijst aan de wand stak de foto van een vrouw. De Cock herkende haar direct… Georgette de Mirabeau met een lachende mond.
‘En nu?’
De Cock keek zijn jonge collega van terzijde aan. De jonge rechercheur gebaarde wat onbeheerst voor zich uit.
‘En nu… ik bedoel, de oude dokter heeft ons ook niet veel verder geholpen. Georgette de Mirabeau had in haar jonge jaren een ongelukkige liefde.’ Hij grinnikte jongensachtig. ‘Het is leuk dat we het weten… maar wat doen we ermee?’ De Cock slenterde naast hem voort, traag, waggelend, zoals gewoonlijk. Zijn vriendelijk plooiengezicht stond somber. Het onderhoud met de oude dokter had hem wat droef gestemd. ‘Misdaad en leed liggen altijd dicht bij elkaar,’ zei hij zacht, peinzend. ‘Het moet voor dr. Den Koninghe een hele schok zijn geweest toen hij als lijkschouwer de dood constateerde van de vrouw van wie hij feitelijk zijn hele leven had gehouden.’ Vledder keek hem onderzoekend aan; een dwarse denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Je denkt toch niet,’ vroeg hij ongelovig, ‘dat de oude dokter iets…?’
De Cock schudde het hoofd. ‘Bij dr. Den Koninghe helen de wonden.’ Het klonk plechtig als een bijbeltekst.
Vledder grijnsde. ‘Zelfs na die vernedering in de collegezaal vroeg hij haar nog ten huwelijk.’
De Cock wreef langs zijn kin. ‘Ze wees hem af… vriendelijk, maar beslist.’ Hij zweeg even. ‘We mogen aannemen dat ze in de loop der jaren vele aanzoeken vriendelijk, maar beslist heeft afgewezen. Georgette was een mooie vrouw.’
Vledder staarde voor zich uit. ‘Ik begrijp wat je zeggen wilt… bij Georgette heelden de wonden niet.’
Ze liepen over de Nieuwezijds Kolk langs het fraaie Korenmetershuisje naar de Nieuwendijk. Het begon te regenen, zacht, miezerig. De grijze speurder trok de kraag van zijn jas omhoog. ‘Heb je al bericht van het lab?’
‘Waarover?’
‘Die handdoeken met bloed uit de keuken. Die had je toch weg laten brengen?’
Vledder knikte. ‘Het is niets geworden. Ik bedoel… het brengt ons geen steek verder. Anders had ik het je wel verteld. Drs. Eskes heeft het bloed aan de handdoeken geanalyseerd. Het is vrijwel zeker van het slachtoffer. Dezelfde bloedgroep. Ook de subanalyses komen overeen.’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘De dader heeft na de moord de bloedspatten van zijn handen gewassen.’
‘Daar ziet het naar uit.’
‘Hij heeft zich kennelijk zelf niet verwond.’
‘Nee.’
‘En het wapen?’
Vledder schudde misnoegd het hoofd. ‘Dat is er nog steeds niet. Omdat ik mijzelf niet helemaal vertrouwde, heb ik voor alle zekerheid ook Robert van Dijk nog eens aan de Oude Schans laten kijken. Hij kwam tot dezelfde conclusie als wij… in de woning was niets dat erop leek. We hebben er nog aan gedacht in de omgeving te laten dreggen. Maar met al die schuiten langs de wal is dat onbegonnen werk.’
De Cock knikte instemmend. ‘Ik denk dat het wapen… wat het ook is geweest, na de moordaanslag is meegenomen.’ ‘Door de moordenaar?’
De Cock haalde zijn schouders op. ‘Mogelijk… mogelijk ook door iemand anders.’
Vledder keek hem verbaasd aan. ‘Iemand anders?’
De Cock knikte traag. ‘Er is na de moord nog iemand in de woning van Georgette geweest… iemand die de aanblik van de dode niet kon verdragen.’
Vledder reageerde wat verward. ‘Je bedoelt die theedoek… die theedoek om het hoofd.’
‘Precies.’
‘Maar dat heeft Maarten Jan toch gedaan?’
De Cock schudde het hoofd. ‘Hij sprak van een dode die hem aanstaarde. Meer niet. Toen ik hem vroeg wat hij aan die starende blik had gedaan, zei hij dat hij zich had omgedraaid. Zie je, hij sprak niet van een doek, hoewel ik hem het woord praktisch in de mond legde.’
Vledder keek hem gespannen aan. ‘Er was dus na Maarten Jan nog een bezoeker?’
De Cock knikte. ‘De man of de vrouw die het bebloede hoofd van Georgette de Mirabeau met een theedoek bedekte.’ Vledder schudde niet begrijpend het hoofd. ‘Waarom heeft hij of zij zich nooit gemeld?’
De Cock haalde zijn schouders op. ‘Misschien was een dode Georgette de Mirabeau bijzonder compromitterend.’ Ze staken bij de Oudebrugsteeg het Damrak over en slenterden langs de Beurs naar de Warmoesstraat. Op de hoek van de Lange Niezel bleef De Cock staan. ‘Ga naar het bureau, bel vandaar de Dactyloscopische Dienst en vraag of Ben Kreuger met je mee gaat naar de Kromboomsloot. Je weet het nooit. Misschien heeft de nachtelijke bezoeker van Ineke Peeters ergens zijn vingerafdrukken achtergelaten.’ Hij krabde zich achter in de nek. ‘En als je daar toch bent… vraag eens langs je neus weg of onze Ineke kort geleden nog kleren van Maarten Jan naar de stomerij heeft gebracht.’
Vledder grijnsde. ‘Nog meer?’
De grijze speurder schudde het hoofd. ‘Voorlopig niet. Als je tijd overhebt, kruip dan achter de machine en verbaliseer onze bevindingen.’ Hij grinnikte. ‘Dan blijft de commissaris ook rustig.’
‘En wat ga jij doen?’
De Cock wreef de regen uit zijn gezicht. Om zijn volle lippen speelde een glimlach.
‘Ik… ik ga Lowietje uitnodigen.’
Vledder trok zijn neus op. ‘Uitnodigen?’
De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Voor een begrafenis.’
7
De Oosterbegraafplaats zag er triest uit. Het grind was nat en de bomen dropen. Een loodgrijze lucht hing laag over de aula. Smalle Lowietje sjokte naast De Cock over de oprijlaan, onwillig, dwars. Op zijn anders zo zonnig muizegezicht lag een duidelijke schaduw.
De Cock keek hem van terzijde aan. Een donkere, veel te grote regenjas hing van zijn magere schouders tot ver op zijn kuiten. Slechts nu en dan staken uit de lange wijde mouwen een paar vingertoppen. De Cock monsterde het boze gezicht van de caféhouder. ‘Wees blij,’ zei hij opbeurend, ‘dat Handige Henkie je die jas heeft willen lenen. Je moet je garderobe eens uitbreiden. In die helgele flodderdingen van jou kan je moeilijk op een begrafenis verschijnen.’
Lowietje zwaaide met een natte mouw. ‘Wat moet ik hier in hemelsnaam doen? Ik ken dat mens niet eens.’
‘Kijken.’
‘Wat kijken?’
De Cock schudde zuchtend het hoofd. ‘Je denkt toch niet,’ riep hij verongelijkt, ‘dat ik je uit je bloeiend etablissement sleur, alleen omdat ik het leuk vind met jou over een begraafplaats te zeulen? Ik zit liever bij je op de kruk, weet je, met een bol glas voor me.’
De Smalle keek naar hem op. ‘Ik doe dit voor jou, De Cock,’ stelde hij nadrukkelijk vast, ‘omwille van onze relatie.’ Hij drukte zijn dunne lippen opeen. ‘Maar als je nog eens…’ De Cock stak afwerend zijn hand op. ‘Goed, Lowie,’ zei hij gelaten, ‘omwille van onze relatie,’ hij aarzelde even, ‘onze vriendschap.’
Er kwam wat glans op het gezicht van de caféhouder. ‘Onze vriendschap,’ herhaalde hij. De Cock knikte, boog zich iets naar hem toe. ‘Kijk naar de mensen,’ zei hij zacht. ‘Als je bekenden ziet, moet je mij waarschuwen.’
‘Komen er mensen?’
De Cock plooide zijn lippen in een tuitje. ‘Er heeft in de kranten een berichtje gestaan dat de vermoorde verpleegster vandaag op de Ooster zal worden begraven. Daar komen altijd mensen op af.’
‘De moordenaar?’
‘Dat is vroeger weleens gebeurd.’
Voorbij de oprijlaan, rechts van de aula, ontdekten ze kleine groepjes mannen en vrouwen met strakke gezichten. De Cock loodste Lowietje langs hen heen. Daarna bleef hij staan en tekende het condoleanceregister, dat een sombere kraai voorhield.
Een lange, zwartglanzende wagen gleed knarsend over het grind, stopte aan het einde van de oprijlaan. De belangstellenden kwamen naar voren, zochten zich een plaatsje achter de met bloemen bedekte baar. De dragers stelden zich op, trokken hun gezichten in de juiste plooi. Langzaam zette de stoet zich in beweging. De Cock nam zijn hoed af en boog eerbiedig het hoofd. Van onder zijn zware wenkbrauwen gluurde hij naar de voortschuifelende mensen. Hij herkende gezichten van mannen en vrouwen die uit een ziekelijke belangstelling de teraardebestelling van iedere vermoorde bijwoonden.
Tussen hen liep Charles van Flaenderen, stijf, rechtop, in een onberispelijk zwart kostuum. Op enige passen van hem vandaan sjokte dr. Den Koninghe, blootshoofds, regendruppels glansden op zijn bril. Toen de laatsten waren voorbijgetrokken, vatte De Cock de smalle caféhouder bij de arm. Op een afstandje volgden ze de stoet.
Lowietje was zichtbaar onder de indruk. ‘Er waren geen volgauto’s,’ zei hij zacht.
‘Nee.’
‘Had ze geen familie?’
De Cock schudde het hoofd. ‘Ze was enig kind. Haar ouders zijn al jaren dood.’
Lowietje likte aan zijn lippen. ‘Dat is zielig.’ Zijn stem had een droeve ondertoon. ‘Dat is heel zielig, vind je niet, als je zo… alleen maar door vreemden wordt begraven.’
De Cock wreef over zijn gezicht. ‘Ik denk niet dat ze er zelf weet van heeft.’
De tengere caféhouder schudde het hoofd. ‘Toch is het zielig.’ De Cock knikte. ‘Heb je nog iemand gezien… iemand die je kende?’
‘Nee… niemand.’
‘Je hebt goed gekeken?’
Smalle Lowietje staarde voor zich uit. Het probleem van het begraven hield hem bezig. ‘Ik hoop niet,’ zei hij peinzend, ‘dat ze mij zo onder de grond stoppen.’
De Cock glimlachte. ‘Maak je geen zorgen,’ zei hij geruststellend, ‘dat duurt nog minstens vijftig jaar.’
De ceremonie aan het graf was eenvoudig, zonder opsmuk. De dragers zetten de kist voorzichtig op de lift, rangschikten de bloemen. De belangstellenden vormden zwijgend een kring. Er waren geen sprekers. Een volle minuut nog bleef de kist op de lift staan, toen zakte ze langzaam in de groeve.
De Cock keek op. Hij zag hoe links van hem dr. Den Koninghe zijn lippen bewoog. ‘Vaarwel Georgette.’ De wind waaide de woorden naar hem toe. Zijn blik dwaalde verder, zocht naar Charles van Flaenderen. Plotseling ontdekte hij aan de andere zijde van het graf een nieuw gezicht, een man die hij voordien niet had gezien. Hij vroeg zich af vanwaar hij was gekomen. Vermoedelijk had hij al bij de groeve gestaan, voordat de stoet arriveerde.
De Cock bleef kijken. De man intrigeerde hem. Hij had een mager, scherp gesneden gelaat, markant, met een haast vierkante kin en hoge jukbeenderen. Het donkere, grijs doorvlochten haar was kort geknipt. Het gaf hem een bijna militair voorkomen. De Cock stootte Lowietje aan, maar durfde niet openlijk naar de man te wijzen. Ineens kruisten hun blikken elkaar, even, een paar seconden. Het was alsof beiden elkaars krachten aftastten. Toen verdween de man uit de kring. De Cock wilde hem na, maar op datzelfde moment ontsloot de kring zich, drongen mannen en vrouwen naar voren, die nog een laatste blik in de groeve wierpen. De Cock ontweek hen, wipte over een paar grafstenen naar een ander grindpad. Lowietje huppelde achter hem aan, struikelend in zijn lange regenjas.