Albert Baantjer - De Cock en de blijde Bacchus
’Dat begrijp ik.’
De oude rechercheur nam een kleine pauze.
’Heb je thuis een vuurwapen?’ vroeg hij plotseling. Bennie keek op.
’Moet ik daar op antwoorden?’
De Cock glimlachte wrang.
’Nee. Daartoe ben je niet verplicht.’ Hij keek de jongeman doordringend aan. ’Je hebt gedreigd de oude heer Van Harrecoven neer te schieten als Vera haar relatie met hem niet verbrak. Heb je het ook gedaan?’
’Wat bedoelt u?’
’Heb je die oude man vermoord?’
Bennie schudde zijn hoofd.
’Ik zei toch: gezegend is het mannetje dat hem om zeep hielp.’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
’Die zegen kan ook op jezelf slaan.’
’Hoe?’
’Het is maar hoe je het wilt zien. Jij kunt zelf de man zijn die hem om zeep hielp. En gezien de netelige situatie waarin je verkeerde, dankbaar zijn dat je het hebt gedaan.’
Bennie schudde opnieuw zijn hoofd.
’Ik bezweer u, dat ik het niet heb gedaan.’
De Cock trok een grijns.
’Mijn oude moeder zei altijd… wie licht zweert, die licht liegt.’ Bennie kwam uit zijn stoel overeind. Hij beefde een beetje en zijn onderlip trilde.
’Ik zweer op het leven van Vera, dat ik met de moord op die oude man niets te maken heb.’
De Cock beduidde hem weer te gaan zitten.
’Als je een vuurwapen in huis hebt,’ sprak hij kalm, ’vernietig het… werp het in de gracht, daar kunnen de Amsterdammers alles in kwijt.’
’Dat heb ik al gedaan.’
’Wat?’
’Dat wapen in de gracht gegooid.’
’Uit vrije wil?’
Bennie schudde zijn hoofd.
’Niet helemaal uit vrije wil, maar ter wille van Frank.’ De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
’Frank Blankenberg?’
Bennie knikte.
’Ik ken Frank al vele jaren.’
’Dat weet ik. Ik heb jouw strafblad doorgenomen. Jaren geleden zijn jullie samen veroordeeld voor een serie inbraken in kantoorgebouwen.’
Bennie liet zijn hoofd iets zakken.
’Frank zat destijds zwaar aan de heroïne. Daar is hij nu helemaal van af.’
’Heb jij de vader van Frank gekend?’
’Een aardige man… een goede vader. Hij heeft Frank nooit laten vallen.’
Bennie zweeg even. Nadenkend.
’Frank,’ ging hij weifelend verder, ’heeft al een paar maal om dat wapen van mij gevraagd. Ik heb steeds geweigerd, maar ik was bang dat ik dat niet lang zou kunnen volhouden… dat ik op een dag zou toegeven. Daarom heb ik dat ding maar in de gracht gemieterd.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
’Wat wilde Frank met een vuurwapen?’
Bennie van Galen trok zijn schouders op.
’Dat heb ik hem gevraagd, maar dat wilde hij niet zeggen. Frank en ik hebben beiden een rottijd doorgemaakt. Ik door die affaire van Vera en Frank omdat zijn vader voor de tweede maal trouwde. Ik heb mijn Vera nog, maar Frank is zijn vader kwijt.’
’En?’
Bennie tastte naar zijn voorhoofd.
’Frank is de laatste tijd erg gedeprimeerd. Hij wijt de schuld van zijn vaders dood aan dat huwelijk met Marianne van Keulen.’
’Ken je haar?’
’Een lieve meid. Ze was vroeger met Vera bevriend.’
’Reden voor Frank om haar te haten?’
Bennie van Galen schudde zijn hoofd.
’Toch ben ik bang dat Frank met plannen rondloopt om haar te vermoorden… of om zichzelf iets aan te doen. Wat moet hij anders met een wapen?’
De Cock stond op, ten teken dat hij het onderhoud als beëindigd beschouwde.
’Zie je Frank Blankenberg nog?’
Bennie knikte. ’Misschien vanavond.’
’Probeer,’ vroeg De Cock vriendelijk, ’Frank zo snel mogelijk te bereiken. ’En stuur hem naar mij toe. Misschien wil hij mij wel vertellen waarom hij zo vurig een wapen wenst. Bovendien… ik ben nog vergeten hem iets te vragen.’
Vledder schudde zijn hoofd.
’Vreemd. Ik had toch een heel andere voorstelling van die Bennie van Galen. Ik vond hem niet eens onsympathiek.’ De Cock lachte.
’Het is voor ons politiemensen jammer dat Cesare Lombroso geen gelijk heeft gekregen. Moordenaars hebben vaak van die alledaagse gezichten.’
De oude rechercheur hield zijn hoofd iets scheef.
’Zie je in Bennie van Galen nog steeds de moordenaar van oom Herbert en Petrus Blankenberg?’
’De mogelijkheid,’ sprak Vledder na enig nadenken, ’blijft nog steeds open. Hij kende Petrus Blankenberg en als vriend van Frank had hij gemakkelijk toegang.’
’Motief?’
Vledder maakte een hulpeloos gebaar.
’Ik blijf je het antwoord schuldig.’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder nam de hoorn op en luisterde. Na enkele seconden hield hij zijn hand voor het spreekgedeelte.
’Beneden voor de balie staan Bennie van Galen en Frank Blankenberg. Ze willen samen met je praten.’
De Cock schoof nog een stoel bij en liet beiden naast zich aan zijn bureau zitten. Hij blikte van Bennie van Galen naar Frank Blankenberg en terug.
’Wie neemt het woord?’
Bennie boog zich iets naar voren.
’Ik heb Frank verteld dat ik tegen u heb gezegd dat hij om mijn pistool vroeg.’
’En?’
’Toen heeft Frank mij uitgelegd waarom hij mijn pistool wilde hebben.’
’Wel?’
Bennie zuchtte. ’Frank leefde in de stellige overtuiging dat ik Herbert van Harrecoven had doodgeschoten. Hij was bang dat de recherche bij een huiszoeking het wapen zou vinden en dat uit onderzoek zou blijken dat mijn wapen bij de moord was gebruikt. Hij wilde voorkomen dat ik voor de tweede keer in mijn leven voor een moord werd opgepakt.’
De Cock wendde zich tot Frank Blankenberg.
’Jullie zijn vrienden… waarom heb je niet onmiddellijk gezegd waarom jij dat wapen wilde.’
Frank schudde zijn hoofd.
’Ik wilde hem niet zeggen dat ik hem van moord verdacht. Dat vond ik nogal pijnlijk.’
’Wat zou je met het wapen hebben gedaan als Bennie het je had gegeven?’
’In de gracht gemieterd… net zoals Bennie heeft gedaan.’ De Cock glimlachte.
’Tijdens ons vorig onderhoud ben ik vergeten je iets te vragen.’
’En dat is?’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
’In jullie huiskamer aan de Keizersgracht hangt tussen de ramen achter glas een plaat van de blijde Bacchus. Ik heb zo’n zelfde plaat in de woonkamer van oom Herbert van Harrecoven gezien.’ Frank knikte. ’Zal hij van mijn vader hebben gekregen.’
’Hoe kwam je vader aan die platen?’
’Een geschenk van de eigenaar van château Petrus.’
’Château Petrus?’
Frank knikte.
’Vader ging elk jaar naar dat château en kocht daar wijnen voor hemzelf en voor zijn oom Herbert.’
’En de blijde Bacchus?’
Frank lachte.
’Ik ben wel eens met vader mee geweest. Het is een stenen kop boven de hoofdingang van het château. De blijde Bacchus begroet iedere bezoeker. En iedere bezoeker krijgt zijn beeltenis mee.’
14
Toen Frank Blankenberg en Bennie van Galen waren vertrokken, keek De Cock naar de grote klok boven de toegangsdeur van de grote recherchekamer. Het was bijna tien uur. Hij blikte naar Vledder.
’Gaan we naar huis of laven wij ons nog aan een goed glas cognac bij Smalle Lowietje?’
Vledder schudde zijn hoofd.
’Laten we naar huis gaan,’sprak hij geeuwend. ’Ik ben het zat. We hebben weer een bewogen dag achter de rug. En het is om moedeloos van te worden… we zijn weer geen steek verder gekomen.’ De Cock maakte een grimas.
’Je moet de moed niet laten zakken,’ sprak hij opgewekt. ’Eens breekt het licht door… zie je lijnen… herken je de verbanden.’ Vledder zuchtte.
’Ik zie nog niets,’ reageerde hij somber, ’er is duidelijk iets aan de hand met die beeldjes en naar mijn overtuiging speelt het testament van oom Herbert van Harrecoven een belangrijke rol.’ De Cock knikte.
’Heel goed,’ sprak hij lovend. ’In dat testament staan enige begunstigden… de neven van oom Herbert, die allen belang hadden bij zijn dood.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
’Weet je wie ik vanmiddag op Zorgvlied bij de begrafenis van de oude heer Van Harrecoven heb gemist?’
’Nou?’
’Vera van Veenendaal. Men zou toch op z’n minst verwachten dat zij belangstelling toonde. Herbert van Harrecoven was haar aanstaande man… de man met wie zij meende, samen met haar jonge kinderen, nog vele gelukkige jaren te beleven.’ De Cock grijnsde.
’Ik vermoed dat Bennie van Galen er bezwaar tegen had dat zij de plechtigheid bijwoonde.’
’Kortzichtig.’
De Cock knikte.
’Ik voorzie,’ sprak hij bedrukt, ’voor Vera van Veenendaal nog tal van problemen met haar Bennie. Vooral als haar kinderen wat ouder en groter worden.’
De oude rechercheur stond van zijn stoel op.
’Laten we gaan. Morgen is een nieuwe dag.’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich naar voren, nam de hoorn op en luisterde. Na enkele seconden legde hij de hoorn op het toestel terug. Zijn gezicht zag bleek. De Cock keek hem peilend aan.
’Wie was dat?’
Vledder kneep zijn ogen even dicht.
’Big Pete.’
De Cock trok een vies gezicht.
’Big Pete?’ herhaalde hij ongelovig.
Vledder knikte.
’Hij is op dit moment in de Haarlemmer Houttuinen 912 in de woning van Ferdinand van Harrecoven.’
’Wat doet hij daar?’
Vledder slikte.
’Hij zit in een fauteuil naast het dode lichaam van zijn vriend en huilt.’
De Cock had moeie voeten.
Een helse pijn kroop van zijn tenen over zijn wreef langs zijn enkels omhoog. Daar leek het alsof duizend kleine duiveltjes met evenzovele spelden geniepig in zijn kuiten prikten. Het stemde hem droevig. Hij wist wat die helse pijn betekende. Telkens wanneer een onderzoek slecht verliep, wanneer hij het onbehaaglijke gevoel had steeds verder van de oplossing weg te drijven, gaven zijn moeie voeten acte de présence en speelden de duiveltjes hun satanisch spel.
Met een van pijn vertrokken gezicht tilde hij zijn benen omhoog en legde ze voorzichtig op een punt van zijn bureau. Een diepe zucht van verlichting ontsnapte aan zijn borst. ’Ik snap er niet veel van,’ sprak hij hoofdschuddend. ’Ik zal nog eens aan mijn bijbelvaste oude moeder vragen of zij wellicht weet waarom Onze-Lieve-Heer mij zo nu en dan met moeie voeten plaagt.’
Vledder keek hem bezorgd aan. Hij kende het beruchte kwaaltje van zijn oudere collega.
’Is het weer zover?’
De Cock antwoordde niet, maar kneep met duim en wijsvinger zachtjes in zijn kuiten. Soms hielp het.
Dit keer niet. De geniepige duiveltjes wilden van geen wijken weten.
Vledder wees voor zich uit.
’Je moet er eens mee naar een dokter. Het heeft vast iets met jouw bloedsomloop te maken.’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Het is psychisch. Als mijn oude hersenen vermoeid raken, merk ik dat niet aan mijn hoofd, maar zakt de pijn naar mijn voeten.’ De oude rechercheur wees naar de computer op het bureau van Vledder.
’Heb je al een proces-verbaal gemaakt van de dood van Ferdinand van Harrecoven?’
Vledder schudde zijn hoofd.
’Ik moet er nog aan beginnen. Resumerend: Ferdinand van Harrecoven werd op precies dezelfde manier vermoord als oom Herbert en neef Petrus Blankenberg… van dichtbij een schot door het hart.’
De jonge rechercheur zweeg even.
’Wat doen we met Big Pete?’
’Die moet terug naar het huis van bewaring.’
Vledder glimlachte.
’Hebben wij ons toch deerlijk vergist. De officier van justitie had hem niet in vrijheid gesteld, maar Big Pete had kans gezien om uit het huis van bewaring te ontsnappen. Daarom nam hij op Zorgvlied de benen toen hij jou zag. Hij voelde er weinig voor om opnieuw gearresteerd te worden.’
De Cock voelde nog eens aan zijn pijnlijke voeten. ’Hij kwam ook niet voor de begrafenis van oom Herbert, maar zocht contact met Ferdinand van Harrecoven om tijdelijk onderdak. Hij wilde in verband met zijn vlucht niet direct naar zijn eigen woning terugkeren.’
Vledder knikte.
’Ferdinand, die met een geraffineerde fraude een nieuwe slag had geslagen, ontmoette zijn maatje later op de dag en nam hem mee naar huis. Toen Big Pete ’s avonds na een bezoek aan een café in de Haarlemmerstraat terugkwam, vond hij zijn vriend vermoord.’
’En belde ons.’
Vledder glimlachte.
’Dat zal ik zo op papier zetten.’
De Cock knikte instemmend. Zacht kreunend boog hij zich naar voren en pakte een notitie van zijn bureau.
’Importeur Kwaliteitswijnen,’ las hij hardop. ’Wijnkoperij Henri Bloem, gevestigd Huizerweg 128 in Bussum.’
Vledder keek hem verwonderd aan.
’Wat is daarmee?’
De Cock leunde in zijn stoel achterover en tilde met een pijnlijk gezicht zijn benen weer van het bureau.
’Daar gaan wij heen.’
’Wij?’
’Ja.’
’Waarom?’
De verwrongen gelaatstrekken van De Cock verdwenen. Er brak iets van een glimlach door.
’Ik ben vanmorgen gebeld door mijn oude vriend John Bakkenhoven uit Bussum. John, uitgever, journalist, schrijver van fantastische verhalen, is van plan wanneer ik met pensioen ga als ghostwriter mijn memoires te schrijven.’
Vledder snoof.
’En denk je,’ vroeg hij laatdunkend, ’dat mensen belangstelling hebben voor jouw memoires?’
De oude rechercheur knikte.
’Men leest ook de memoires van oud-commissaris Blaauw van de Rotterdamse politie. Waarom dan geen memoires van een Amsterdamse De Cock?’
Toen Vledder zweeg, ging de grijze speurder verder. ’John Bakkenhoven vroeg hoe het met mij ging en ik vertelde hem van de serie moorden waarmee wij bezig zijn. Ook noemde ik de platen van de blijde Bacchus, die wij bij twee van onze slachtoffers hebben aangetroffen.’
’En?’
’John zei: die plaat ken ik. Die hangt bij ons in Bussum in de zaak van wijnkoperij Henri Bloem.’
Vledder trok zijn schouders op.
’De blijde Bacchus,’ sprak hij neerbuigend, ’is een stenen kop boven de hoofdingang van het Château Petrus, waar wijlen Petrus Blankenberg zijn wijnen kocht. Wat wil je er meer van weten?’
De Cock trok een verongelijkt gezicht.
’Frank Blankenberg is geen kenner.’
In Bussum blikte De Cock naar een vriendelijk ogende man. Hij schatte hem op voor in de dertig. Hij had donkerblond haar, enigszins grijs aan de slapen.
’U… eh, u bent de huidige eigenaar van de wijnkoperij Henri Bloem?’ opende hij.
De man knikte.
’Mijn naam is Gert-Jan Rosier.’ Hij gebaarde om zich heen. ’En dit is mijn heiligdom.’
De Cock lachte. Gert-Jan Rosier leek hem een sympathieke man.
’Ik zal u proberen uit te leggen,’ begon hij voorzichtig, ’wat mij bezighoudt.’