Albert Baantjer - De Cock en de blijde Bacchus
De grijze speurder knikte.
’Hoogstpersoonlijk,’ herhaalde hij mat.
Felix van Harrecoven zwaaide.
’Waaraan heb ik dit bezoek te danken?’
De Cock glimlachte.
’We wilden even met u kennismaken,’ sprak hij vriendelijk. ’In de aula en op de begraafplaats was daar weinig gelegenheid toe.’ ’Hoe kwam u binnen?’
’Ik heb gebeld.’
Felix van Harrecoven knikte.
’Dat heb ik gehoord. En ik heb niet opengedaan. Dus nogmaals… hoe kwam u binnen?’
De Cock glimlachte opnieuw. Beminnelijk.
’Tot onze schrik en verbijstering,’ loog hij pertinent, ’bleek de toegangsdeur tot uw woning niet slotvast afgesloten. Ik voelde aan de kruk en de deur gleed open. Omdat wij bang waren dat er iets met u was gebeurd, zijn wij naar binnen gegaan.’ Felix van Harrecoven maakte een grimas.
’U was bezorgd?’
Het klonk als een grap.
De Cock knikte nadrukkelijk.
’Precies. Het welzijn van onze medeburgers gaat ons zeer ter harte.’
Felix gniffelde.
’Ik las eens in een roman dat er van iemand werd gezegd: hij loog met het gemak waarmee een politieman de eed aflegt.’ Hij grijnsde.
’Het zou op u van toepassing kunnen zijn.’
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
’Ik kan u het geloof niet geven. Als de deur niet open was, hoe konden wij dan binnenkomen?’
Felix keek hem strak aan.
’Die deur was op slot.’
De Cock spreidde zijn armen.
’Einde conversatie,’ reageerde hij strak. ’Op slot of niet op slot… wij zijn hier.’
Felix van Harrecoven weifelde even, maar drong niet verder aan. Hij wees verderop in de kamer naar vier fauteuils om een ronde tafel.
’Laten we er bij gaan zitten,’ stelde hij voor.
De Cock knikte instemmend. Ze namen in de fauteuils plaats. De oude rechercheur legde zijn hoedje naast zich op het hoogpolig tapijt en keek op.
’Waarom reageerde u niet toen ik belde?’
Felix leunde iets achterover.
’Ik… eh, ik ben bang. Ik laat geen mensen meer binnen. Ik doe net alsof ik niet thuis ben.’
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
’Waarom?’
Felix zuchtte diep.
’Ik heb veel vijanden… altijd al gehad… mensen die mijn bloed wel kunnen drinken. Ik heb geen prettig karakter. Daar ben ik mij van bewust. Vrouwen houden het ook nooit lang bij mij uit. Na een paar maanden zijn ze weer verdwenen… kan ik een nieuwe zoeken. Ik heb mij om die vijandschap nooit bekommerd. Het interesseerde mij niet. Ik bleef als een blind paard om mij heen schoppen. Maar sinds de dood van oom Herbert en mijn neef Petrus Blankenberg voel ik mij niet happy meer. Ik voel mij bedreigd. Ik heb het idee dat iemand het op mijn leven heeft gemunt.’
’Wie?’
Felix van Harrecoven trok een bedenkelijk gezicht. ’Dat weet ik niet. Ik heb zomaar het idee dat de mensen die oom Herbert en neef Petrus hebben vermoord, ook mij willen liquideren.’
’Waarom?’
Felix reageerde fel.
’Weet ik wat een of andere idioot zich in het hoofd heeft gehaald?’
De Cock boog zich naar voren.
’Uw neef Ferdinand leeft in de overtuiging dat u verantwoordelijk bent voor die moorden. U handelt in vuurwapens en als ik het juist heb ingeschat, draagt u ook nu op dit moment een schouderholster met pistool.’
’Ik zei u toch dat ik mij bedreigd voel.’
De Cock negeerde de opmerking.
’Draagt u nu onder uw colbert een schouderholster met pistool?’ vroeg hij dwingend.
’Nee.’
De Cock nam even bedenktijd en liet het penibele onderwerp rusten.
’Waar komt de overtuiging die bij uw neef Ferdinand leeft, uit voort? Waarom denkt hij dat u die beide moorden hebt gepleegd?’
Felix van Harrecoven lachte met een scheve mond. ’Mijn neef Ferdinand is een handige jongen. Hij heeft zijn hele leven niets anders gedaan dan mensen oplichten… bezwendelen. En als hij mij ervan beticht die moorden te hebben gepleegd, dan is hij bezig om ook u een loer te draaien.’ De Cock glimlachte.
’Dat is nog maar weinigen gelukt.’
Felix van Harrecoven reageerde niet.
’Ik heb gehoord,’ ging hij verder, ’dat oom Herbert en mijn neef Petrus dwars door hun hart zijn geschoten en op die manier zijn vermoord. Mijn bijnaam is Felix de Blaffer. Het is voor neef Ferdinand heel makkelijk om met een beschuldigende vinger naar mij te wijzen. En misschien… misschien gelooft u hem zelfs.’
’Wat is uw motief?’
Felix schudde zijn hoofd.
’Ik heb geen motief. Ik ken die twee mannen nauwelijks. De keren dat ik met oom Herbert in contact ben geweest kun je op de vingers van één hand tellen. Petrus Blankenberg kende ik vluchtig. Ik weet dat hij in wijn handelde en dikwijls naar Frankrijk trok.’
De Cock knikte.
’Kent u het testament van oom Herbert?’
’Ik weet dat ik in zijn testament sta vermeld. Dat heeft Petrus Blankenberg mij kort voor zijn dood nog bevestigd. Hij was executeur-testamentair.’
De Cock zuchtte.
’In dat testament staat verder dat oom Herbert van Harrecoven zijn collectie Petrussen aan neef Petrus Blankenberg vermaakt. Toen ik in het huis van oom Herbert aan Petrus Blankenberg een collectie beeldjes van de apostel Petrus liet zien, die daar op de eerste etage stonden, schrok hij zichtbaar. Later zei hij tegen zijn vrouw: ze hebben mijn Petrussen verwisseld.’ De oude rechercheur maakte een hulpeloos gebaar. ’Ik kom daar niet uit. Wat valt er aan die beeldjes van de apostel Petrus te verwisselen?’
Felix fronste zijn wenkbrauwen.
’Zijn die beeldjes waardevol?’
De Cock trok zijn schouders op.
’Wat is de waarde van een gipsen beeldje?’
Felix grijnsde.
’Waren ze oorspronkelijk wel van gips?’ vroeg hij. ’Dat weet ik niet. De mensen die mij iets over die beeldjes hadden kunnen vertellen, zijn beiden dood… vermoord.’ ’Kwam mijn neef Ferdinand veel bij oom Herbert op bezoek?’ De Cock ademde diep.
’Neef Ferdinand vertelde mij dat na zijn eerste veroordeling inzake een vermogensdelict oom Herbert geen contact meer met hem wilde.’
Felix knikte.
’Zo’n mededeling van oom Herbert heb ik na mijn eerste veroordeling ook gekregen.’ Hij lachte. ’Het verwisselen van dure beeldjes voor waardeloze prullen is overigens net iets voor neef Ferdinand. De truc om imitaties… waardeloze nepspullen voor echt en onvervalst te verkopen, pasten hij en Big Pete vaak toe.’
De Cock schoof naar het puntje van zijn fauteuil.
’Big Pete?’
Felix van Harrecoven knikte opnieuw.
’Big Pete en neef Ferdinand werkten vaak samen.’
13
Na het afscheid van Felix van Harrecoven verlieten de beide rechercheurs vol van gedachten de Kromme Waal. De Cock koos een andere weg. Via de Binnen Bantammerstraat, de Stormsteeg, de Korte en de Lange Niezel liepen ze terug naar de kit. Het regende nog steeds. De fijne motregen was overgegaan in een druilerige bui, die hun regenjassen doorweekte. Het drukte het humeur van De Cock niet.
Vledder blikte opzij.
’Ik ben ervan overtuigd,’ verzuchtte hij, ’dat Felix van Harrecoven inderdaad een schouderholster met pistool onder zijn colbert had verborgen. Hij had ons zo overhoop kunnen schieten.’ De Cock knikte met een somber gezicht.
’Die mogelijkheid was er.’ De oude rechercheur maakte een verontschuldigend gebaar. ’Als op jouw bellen niet wordt gereageerd, neem je toch aan dat er niemand thuis is. Ik was volkomen verrast toen ik hem in die kamer voor mij zag staan.’ Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
’Ik dacht dat je hem op dat verboden wapenbezit zou aanspreken.’ De Cock schudde zijn hoofd.
’Om erachter te komen of Felix van Harrecoven werkelijk een vuurwapen onder zijn colbert droeg, zou ik hem ter plekke hebben moeten fouilleren. Maar dat had tevens betekend dat ik aannemelijk had moeten maken dat hij op dat moment een verdachte was in de zin van het Wetboek van Strafvordering. Daarin voorzag ik tal van juridische problemen, vooral ook omdat onze eigen positie bepaald niet sterk was. Wij waren uiteindelijk onrechtmatig zijn woning binnengedrongen.’ Vledder maakte een grimas.
’We krijgen nog eens grote moeilijkheden met het gebruiken van dat apparaatje van Handige Henkie.’
De Cock glimlachte vertederd.
’Het heeft ons vaak grote diensten bewezen.’
Vledder grijnsde.
’En mij hartkloppingen bezorgd.’
De Cock negeerde de opmerking.
’Heb jij destijds de antecedenten van Petrus de Groot alias Big Pete nagetrokken?’
’Allicht.’
’En ben je toen niet de naam Ferdinand van Harrecoven tegengekomen? Volgens Felix werkte Ferdinand veel met Big Pete samen.’
Vledder schudde zijn hoofd.
’Ik denk dat die twee wel individueel zijn veroordeeld, maar nooit als duo. De combinatie was uit de antecedenten van Big Pete niet op te maken.’
De Cock ademde diep.
’Dat Ferdinand van Harrecoven de begrafenis van zijn oom Herbert bijwoonde is volkomen begrijpelijk, maar wat had Big Pete op Zorgvlied te zoeken?’
’Geen idee.’
’Had Big Pete een relatie met oom Herbert… alleen of in combinatie met neef Ferdinand?’
Vledder gebaarde.
’Misschien is de suggestie van neef Felix dat Ferdinand de beeldjes heeft verwisseld nog zo gek niet. Mogelijk deed hij dat in samenwerking met Big Pete.’
De Cock reageerde geagiteerd.
’Maar wat waren dan de oorspronkelijke beeldjes? Ik heb daar geen begrip van.’
Vledder zuchtte.
’Het verwisselen heeft alleen zin als de oorspronkelijke beeldjes veel meer waard waren dan de gipsen beeldjes die wij hebben aangetroffen.’
De Cock trok zijn schouders op.
’We komen er zo nooit uit.’
Vledder glimlachte.
’Tenzij neef Ferdinand van Harrecoven ons ruiterlijk wil bekennen dat hij voor het verwisselen van de beeldjes verantwoordelijk was.’
De Cock gniffelde.
’Ik zou op dat ”ruiterlijk bekennen” maar niet rekenen.’ ’We kunnen het toch proberen?’
De Cock stond van zijn stoel op.
’Dick, je hebt gelijk. We kunnen hem dan tevens vragen naar de oorzaak van zijn metamorfose.’ De oude rechercheur slenterde naar de kapstok. Halverwege draaide hij zich om. ’Heb je zijn adres?’
Vledder knikte.
’Haarlemmer Houttuinen 912.’
De Cock slofte verder.
’Dat kunnen we lopend af.’
Nog voor hij de kapstok had bereikt, werd er op de deur van de grote recherchekamer geklopt.
Vledder riep: ’Binnen!’
Het klonk wat rauw.
De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een goedgebouwde jongeman. De Cock schatte hem op voor in de dertig. Hij droeg een groene trenchcoat met grote schouderflappen. Glimlachend liep hij op de grijze speurder toe. ’U… eh, u bent rechercheur De Cock?’
De oude rechercheur knikte.
’De Cock met… eh, met ceeooceekaa,’ reageerde hij vrijwel automatisch. ’Waarmee zou ik u van dienst kunnen zijn?’ De jongeman boog zich iets naar voren.
’Ik ben Van Galen… Bernardus Antonius van Galen. Iedereen noemt mij Bennie.’
De Cock knikte hem toe.
’U bent het vriendje van Vera van Veenendaal.’
De jongeman tuitte zijn lippen.
’Vriendje? Dat klinkt niet prettig. Ik ben haar huisman. Zo mag u het noemen… huisman. Ik verzorg alles in huis… kook, stof en veeg. Als het u gelegen komt, ik zou graag even met u praten.’ De Cock keek hem schattend aan.
’Wilt u uw regenjas losknopen?’
Wat aarzelend voldeed Van Galen aan zijn verzoek. ’Nu uw colbert?’
De Cock bekeek zijn broeksriem, maar zag geen vuurwapen. Hij liep terug naar zijn bureau en liet de jongeman naast hem plaatsnemen.
’Is Vera weer aan het werk?’ opende hij.
’U… eh, u bedoelt als callgirl?’
’Precies.’
Bennie van Galen knikte.
’Gisteravond voor het eerst weer.’
’U was nogal gekant tegen haar voorgenomen huwelijk met de heer Herbert van Harrecoven.’
’Dat was ik.’
’Is het waar dat u zelfs hebt gedreigd de oude heer van Harrecoven neer te schieten als Vera haar verhouding met hem niet beëindigde?’
Bennie keek hem schuins aan.
’Heeft Caroline de Graaf u dat verteld?’
De Cock glimlachte.
’Het is onbeleefd om een vraag met een wedervraag te beantwoorden. Ik herhaal: hebt u dergelijke bedreigingen wel eens geuit?’ Bennie knikte.
’Het is juist. Dat heb ik gedaan. Een paar maal wel. Ik was razend. Door het dolle heen.’
’Waarom?’
’Ik leef al meer dan tien jaar met Vera samen. Ik houd van haar en volgens mij is dat wederkerig. Plotseling begon ze met die oude man aan te pappen… een klant van haar als callgirl. Ze bleef bij hem slapen, ging met hem naar schouwburgen en concerten. Te gek. Ik wist niet wat mij overkwam.’
De Cock maakte een schouderbeweging.
’Het was haar eigen vrije wil.’
Bennie van Galen schudde zijn hoofd.
’Een bevlieging. Ze was nooit gelukkig geworden met die oude viezerik.’
’Waarom noemt u hem een viezerik?’
Van Galen snoof.
’Dat was hij toch?’ reageerde hij fel. ’Een oude viezerik. Anders besluit je toch niet om een veel te jonge vrouw te trouwen?’ ’Is dat een misdaad? Ik ken tal van oudere mannen die met jonge vrouwen zijn getrouwd.’
Bennie van Galen zuchtte diep.
’De man is dood. En daar ben ik blij om. Gezegend is het mannetje dat hem om zeep hielp. En ik hoop, De Cock, dat jij hem nooit pakt.’
De Cock boog zich iets naar hem toe.
’Ze pakten jou wel?’
Van Galen knikte.
’Ik was twaalf jaar toen ik op een man schoot. De man overleed een paar dagen later aan zijn verwondingen. Ik heb daar veel verdriet over gehad… verdriet over de dood van die man. Dat verdriet heeft nooit iemand aan mij gezien. Ik heb het ook nooit willen tonen. Ik bleef stoer doen… tot Vera in mijn leven kwam. Vera begreep mij. Sindsdien is het veel beter met mij gegaan. Vera is mijn therapie.’
’Zonder haar heeft jouw leven geen zin?’
Bennie schudde zijn hoofd.
’Zij is mijn enige houvast.’
De Cock glimlachte met een scheve mond.
’En enige bron van inkomsten.’
Bennie knikte.
’Ook dat.’
’Stoort je dat niet?’
Bennie van Galen maakte een verontschuldigend gebaar. ’Het is de wil van Vera. Ze is er altijd op tegen geweest dat ik iets ging doen… een vak leren… een baantje aannemen. Ik verdien genoeg voor ons tweeën, zei ze altijd. Blijf jij maar lekker thuis.’ ’Toch was ze van plan om je te verlaten.’
Van Galen boog zijn hoofd.
’Begrijpt u,’sprak hij zacht, ’wat een rottijd ik heb doorgemaakt?’ De Cock knikte.