Albert Baantjer - De Cock en de blijde Bacchus
Toen hij in de moordkamer terugkwam, kroop Paul van de Leeuwen triomfantelijk vanachter de lederen fauteuil vandaan. Hij hield een kogel omhoog.
’Hetzelfde kaliber,’ jubelde hij.
’Uit hetzelfde wapen?’
Paul van de Leeuwen spreidde zijn handen.
’Dat kan ik nog niet zeggen. Wanneer ik de twee kogels naast elkaar onder een microscoop leg, kan ik aan de hand van de beschadigingen wel vaststellen of ze met hetzelfde wapen zijn afgevuurd. Door kleine afwijkingen in de trekken en velden laat een wapen op de afgevuurde kogel altijd dezelfde beschadigingen na… zeker als de tussenliggende tijd niet te groot is.’ De Cock keek hem glimlachend aan.
’Je doet je best maar. Het is jouw vak.’
’Zo gauw ik zekerheid heb, laat ik u dat weten. Misschien morgen al, wanneer…’
Paul van de Leeuwen stokte. Hij keek De Cock verschrikt aan. ’Daar komt iemand,’ fluisterde hij.
De Cock knikte. Hij pakte de technische man bij de arm. Met enige kracht en overtuiging zette hij hem tegen de lambrisering, pal naast de deur aan de zijde van de scharnieren. Licht hijgend ging hij naast hem staan en wachtte.
De deur zwaaide open en in de kamer verscheen de gestalte van een vrouw. De Cock duwde de deur terug. Op het moment dat die in het slot viel, draaide de vrouw zich geschrokken om. ’Wie… eh, wie bent u?’ vroeg ze stotterend.
De Cock antwoordde niet direct. Hij herkende haar onmiddellijk als de vrouw die de nacht tevoren op de brug naar de Runstraat achter in de surveillancewagen zat.
Hij nam zijn hoedje af, maakte een kleine buiging en bracht zijn beminnelijkste glimlach.
’Mevrouw Blankenberg?’ vroeg hij vriendelijk.
De vrouw knikte.
’En wie bent u?’
’Ik ben de man van wie wordt verwacht dat hij de moordenaar van uw man vindt.’
’Rechercheur De Cock van bureau Warmoesstraat.’ De grijze speurder knikte. Hij wenkte opzij.
’Deze jongeman is Paul van de Leeuwen. Hij is iemand van onze technische dienst. Hij heeft de kogel die uw man doodde, gevonden in de rug van uw fauteuil. Hij is klaar met zijn werk. Ik hoop dat u er geen bezwaar tegen hebt dat ik hem laat vertrekken?’
Mevrouw Blankenberg keek hem verbaasd aan.
’Waarom zou ik bezwaar maken?’
De Cock gebaarde in haar richting.
’Een vraag uit beleefdheid. Wij zijn gast in uw huis.’ Bij mevrouw Blankenberg brak een glimlach door. ’De jongeman mag vertrekken.’
De Cock gaf Paul een wenk. Schoorvoetend verliet de jongeman het vertrek. De oude rechercheur kwam iets naderbij. ’Ik heb vanmorgen een voortreffelijk rapport gelezen, opgemaakt door de vrouwelijke agent die vannacht met u heeft gesproken. Een bekwaam werkstuk. Goed opgebouwd en zeer gedetailleerd.’
Mevrouw Blankenberg knikte.
’Ze bleef maar vragen.’
’Ambtelijke nieuwsgierigheid.’
Mevrouw Blankenberg liep naar de open haard. Ze gebaarde naar twee fauteuils.
’Zullen we erbij gaan zitten?’
De Cock nam tegenover haar plaats. Door de val van het licht uit de ramen zag hij nu eerst goed hoe mooi ze was. Hij schatte haar op begin dertig. Ze had een matbleke huid, bijna fluorescerende groene ogen en prachtig golvend kastanjebruin haar. Hij nam tegenover haar plaats.
’Was u lang met Petrus Blankenberg getrouwd?’
Mevrouw Blankenberg schudde haar hoofd.
’Exact twee maanden, een week en drie dagen. Ik heb hem dit voorjaar in Frankrijk leren kennen. Wij logeerden in Angers in hetzelfde hotel. Ik was daar met vakantie. Petrus verbleef vaak in dat hotel in Angers. Hij gebruikte het als een soort uitvalsplek vanwaar hij diverse châteaus in de omgeving bezocht.’ Ze zweeg even en staarde voor zich uit.
’Petrus,’ ging ze rustig verder, ’is al eens eerder getrouwd geweest. Hij heeft een zoon van drieëntwintig. Zijn vrouw is enige jaren geleden aan kanker gestorven.’
’Liefde op het eerste gezicht?’
’Ik heb een paar affaires gehad… affaires met mannen van ongeveer mijn leeftijd. Het ging wel een tijdje goed, maar uiteindelijk zijn ze alle mislukt.’
’Petrus was ouder dan u.’
’Bijna twintig jaar.’
’Dat verschil trok u?’
Mevrouw Blankenberg knikte.
’Ik heb er niet eens lang over nagedacht. Petrus was een rustige, bedaarde man. Kalm, met een milde, meest beschouwende humor. Hij straalde geborgenheid en vertrouwen uit. Toen hij vroeg of ik met hem wilde trouwen, heb ik onmiddellijk “ja” gezegd.’ ’Spijt?’
’Geen moment. Het was weliswaar kort, maar ik ben heel gelukkig met hem geweest. Dat neemt niemand mij meer af. Toen ik hem vannacht hier dood aantrof, was ik even in paniek. Het opmerkelijke is, dat ik nu bij mij geen verdriet meer bespeur. Ik word beheerst door een vreemd gevoel van gelatenheid, van berusting. Ik was van plan om nog lang bij mijn vriendin te blijven, maar vanmiddag kon ik mij niet langer bedwingen en ben naar huis gegaan.’
De Cock knikte begrijpend.
’Woont de zoon van uw man ook hier in huis?’
Mevrouw Blankenberg schudde haar hoofd.
’Een maand geleden heeft Petrus voor hem een flat gekocht. Daar woont hij nu.’
’Hoe was uw verhouding met hem?’
’Frank was niet zo erg op mij gesteld. Hij was sterk aan zijn moeder gehecht. Hij beschouwde mij als een soort femme fatale, die zijn vader had verleid.’
’Had dat ook een invloed op de verhouding met zijn vader?’ Mevrouw Blankenberg sloeg haar handen voor haar gezicht. ’Het ging niet goed de laatste tijd. Frank werd onhandelbaar. Hij beschuldigde Petrus ervan dat hij de liefde van zijn moeder had verraden.’
De Cock keek haar schuins aan.
’Een onvolwassen gedrag.’
’Dat heb ik hem wel eens verweten, ja.’
De Cock kauwde even op zijn onderlip.
’Frank was een achterneef van oom Herbert van Harrecoven, maar hij staat niet in zijn testament.’
Om de lippen van mevrouw Blankenberg gleed een glimlach. ’Dat was ook een grief van Frank. Hij verweet zijn vader bij herhaling dat die wel had toegestemd om executeur-testamentair van oom Herberts nalatenschap te worden, maar er niet tevens voor had gezorgd om in dat testament zijn zoon als mede-erfgenaam te laten opnemen.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
’Francois van Harrecoven, ook een achterneef, wordt wel in dat testament genoemd.’
’Ik heb over dat onderwerp heel wat moeten aanhoren,’ verzuchtte mevrouw Blankenberg. ’Toen Frank nog in huis was, kwam dat herhaaldelijk ter sprake.’
De Cock boog zich naar haar toe.
’Hebt u zelf een idee waarom uw man is vermoord… door wie?’ ’Nee.’
’Vertoonde het gedrag van uw man de laatste tijd afwijkingen. Ik bedoel, merkte u iets aan hem?’
Mevrouw Blankenberg ademde diep.
’Toen hij de morgen na de dood van oom Herbert van de Brouwersgracht terugkwam, was hij danig overstuur.’
’Waarom… waardoor?’
Mevrouw Blankenberg sloot even haar ogen.
’Hij zei alleen: ze hebben mijn Petrussen verwisseld.’
10
Vledder keek De Cock niet-begrijpend aan.
’Heeft hij dat gezegd?’ vroeg hij ongelovig.
’Precies zo.’
De jonge rechercheur grinnikte vreugdeloos.
’Wat… eh, wat moet dat betekenen: ze hebben mijn Petrussen verwisseld? Wat valt er in vredesnaam aan die beeldjes te verwisselen?’
De Cock trok zijn schouders op.
’Toen mevrouw Blankenberg aan haar man vroeg wat hij bedoelde, reageerde hij nogal nors, geprikkeld, maar gaf haar geen uitsluitsel. Om de sfeer niet te bederven, heeft ze niet verder gevraagd.’
’Jammer.’
De Cock knikte.
’Toen ik een dag na de moord op Herbert van Harrecoven Petrus Blankenberg in het huis aan de Brouwersgracht ontmoette, vroeg hij mij of de Petrussen die zijn oom aan hem had vermaakt, er nog waren. Ik zei: ja, ze staan op de eerste etage. Petrus Blankenberg reageerde wat verward op die mededeling. Het leek net alsof hij mij niet geloofde. Toen ik hem daarna boven de beeldjes liet zien, schrok hij zichtbaar. Ik stond achter hem en zag het aan zijn rug.’
’En?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
’Ik heb hem niet gevraagd waarom hij schrok en hij heeft mij geen uitleg gegeven. Ook niet toen ik hem later hier aan het bureau de twee beeldjes van de apostel Petrus meegaf. Hij nam ze zonder commentaar aan.’
De oude rechercheur ademde diep.
’Ik begrijp niet waarom hij toen voor mij verzweeg dat de beeldjes volgens hem waren verwisseld.’
Vledder gebaarde voor zich uit.
’Heb jij die twee beeldjes destijds goed bekeken?’ De Cock glimlachte.
’Dat hebben wij toch samen gedaan? Ik heb je nog een uitvoerige uitleg gegeven over de betekenis van de beeldjes van de grote apostel Petrus.’
Vledder knikte.
’Dat wel,’ stemde hij in. ’Maar we hebben ze niet samen grondig onderzocht.’
’Hoe bedoel je?’
’Waar worden die beeldjes gewoonlijk van gemaakt?’ ’Gips.’
Vledder reageerde geagiteerd.
’We hebben niet onderzocht of de beeldjes werkelijk van gips waren vervaardigd.’
De Cock keek hem gespannen aan.
’Je bedoelt, dat voor het fabriceren mogelijk andere grondstoffen zijn gebruikt?’
Vledder knikte heftig.
’Goud, zilver… beschilderd.’
De Cock kon een glimlach niet onderdrukken.
’Welke boeken heb jij de laatste tijd gelezen?’ vroeg hij spottend. ’Welke films heb je gezien?’
Het gezicht van Vledder kleurde rood.
’Ik heb geen vreemde boeken gelezen,’ zei hij geëmotioneerd, ’en ook geen gekke films gezien. Ik denk heel nuchter na. Volgens mij kun je als camouflage met die beeldjes van heiligen van alles vervoeren. Je kunt ze volstoppen met diamanten, met heroïne, met cocaïne… noem maar op.’
De Cock knikte bedaard.
’Je hebt gelijk. Het was geen prettige opmerking van mij. Voor jouw en ook mijn gemoedsrust… en verder voor alle zekerheid… zullen wij de beeldjes van oom Herbert door deskundigen laten onderzoeken.’
De oude rechercheur zweeg even en blikte opzij.
’Verwacht jij er wat van?’
Vledder snoof.
’Er is wat met die beeldjes,’ snauwde hij. ’Dat moet je toch met mij eens zijn. Misschien zijn die beeldjes wel het motief van de moorden?’
’Hoe?’
Vledder wuifde in de lucht.
’Geen flauw idee.’
De Cock streek met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. ’Ik vraag mij plotseling af hoe en waardoor Petrus Blankenberg in één enkele oogopslag wist dat zijn Petrussen waren verwisseld.’
Vledder trok zijn schouders op.
’Misschien waren ze anders van kleur… anders van afmeting?’ De Cock keek bedenkelijk.
’Petrus Blankenberg draaide zich met een bleek gezicht om en keurde de beeldjes verder geen blik waardig. Hij had alle interesse verloren. Het was alsof…’
De oude rechercheur stokte plotseling. Hij wees naar de telefoon.
’Bel mevrouw Blankenberg en vraag haar of haar man de dag na de moord op oom Herbert met twee beeldjes van de apostel Petrus is thuisgekomen.’
Vledder keek hem aan, zuchtte diep maar gehoorzaamde gedwee. Hij pakte de hoorn van het toestel, toetste het nummer in en stelde de vraag.
De Cock wachtte geduldig. Toen de jonge rechercheur de hoorn terug legde, keek hij gespannen op.
’En?’
Vledder schudde zijn hoofd.
’Haar man… Petrus Blankenberg… is nooit met beeldjes thuisgekomen.’
Op het moment dat de beide rechercheurs bij het hek van de begraafplaats Zorgvlied uit hun Golf stapten, glunderde De Cock. Het leek alsof Onze-Lieve-Heer de wens van de grijze speurder had vervuld. Een trage, slome regen zakte mistroostig uit een laag, grauw wolkendek. Het zat zo diep, zo vast, dat het leek alsof het nooit meer zou weggaan, alsof het verder in Amsterdam eeuwig zou regenen.
Langs een statige coniferenhaag sloften ze zwijgend naar de ingang. De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en drukte zijn oude hoedje verder naar voren. In zijn zo typische slenterpas schuifelde hij over het grind van de oude begraafplaats. Van zijn zoet grijnzende gezicht droop het regenwater. Het gaf hem een gevoel van vreugde. In een acrobatische beweging probeerde hij met het puntje van zijn tong een regendruppel van zijn neus te likken.
Vledder naast hem gromde.
’Ze hebben een hittegolf voorspeld,’ jammerde hij. ’En wat hebben we… regen.’ De jonge rechercheur blikte opzij. ’Heb jij dit weer besteld?’
De Cock glimlachte.
’Ik heb soms het idee,’ antwoordde hij fijntjes, ’dat er momenten zijn dat Onze-Lieve-Heer naar mij luistert.’
Vledder keek hem ongelovig aan.
’Jij was dat mooie weer alweer zat?’
De Cock gniffelde.
’Zoveel zonlicht is niet goed voor de mensen.’
Vledder snoof.
’Die regen… met een kletsnat pak thuiskomen… is dat goed voor de mensen?’
De Cock reageerde niet. Hij keek naar enige belangstellenden, die geklemd tegen de muur van de aula beschutting zochten tegen de regen. Hij herkende geen van de hoofdpersonen in het drama. Vledder stootte hem met zijn elleboog aan.
’Wat komen we hier doen?’
De Cock keek hem verrast aan.
’Dat moet jij toch weten? Herbert van Harrecoven wordt straks ter aarde besteld en ik ben benieuwd wie voor die begrafenis belangstelling heeft.’
’We gaan vrijwel nooit naar begrafenissen van slachtoffers van moord.’
De Cock knikte.
’Dit keer wel. Ik ben op zoek naar openingen, naar verbanden die om uitleg vragen.’ De oude rechercheur blikte opzij. ’Wie verwacht jij?’
Vledder grinnikte.
’Zijn nog levende neven.’
De Cock knikte.
’Ik vraag mij af of ook Frank Blankenberg zijn opwachting komt maken.’
’Wie is Frank Blankenberg?’
’De drieëntwintigjarige zoon van Petrus Blankenberg uit zijn eerste huwelijk. Hij leefde in onmin met zijn vader.’ ’Waarom?’
’Omdat zijn vader hertrouwde met Marianne van Keulen. Zoon Frank zag dat als verraad aan zijn moeder. En dan heeft hij nog een wrok.’
’En dat is?’
’Oudoom Herbert van Harrecoven heeft Frank in tegenstelling tot achterneef Francois van Harrecoven niet in zijn testament opgenomen.’
’Hij heeft dus een motief voor de beide moorden?’ ’Min of meer.’
’Ken jij hem?’
’Wie?’
’Die Frank Blankenberg?’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Ik heb hem persoonlijk nooit ontmoet. Mevrouw Blankenberg vertelde van zijn bestaan. Ik vermoed… als hij komt, dat ik hem wel zal herkennen. Op het dressoir zag ik een lijst met een foto van een jongeman die sterk op Petrus Blankenberg leek.’
’Heb jij belangstelling voor hem?’
’Zeker,’ zei De Cock, ’als we straks terug zijn op de kit moet je maar eens naar zijn antecedenten kijken.’