Albert Baantjer - De Cock en de romance in moord
‘Ja.’
Vledder snoof afkeurend. ‘Dan gaat hij er aan de achterkant uit.’
De Cock knikte gelaten. ‘Het zij zo.’
De mond van de jonge rechercheur viel open. ‘Ma… maar,’ stotterde hij, ‘de commissaris…’
De Cock schoof zijn oude hoedje wat naar voren. ‘De commissaris…’ reageerde hij traag, ‘de commissaris lost geen moorden op.’ Ze liepen zwijgend verder. Het was stil op de Kromboomsloot. Op een ver dak krijste een verliefde kater. Langs de wallekant scharrelde een enkele rat.
Plotseling hield De Cock in. Hij vatte Vledder bij de arm en drukte hem tegen de gevel van een huis.
‘Wat is er?’
De Cock gebaarde schuin voor zich uit naar de overkant van de gracht. ‘Daar staat een man,’ sprak hij fluisterend.
‘Waar?’
‘In de schaduw van de boom.’
Ze bleven doodstil staan. De man bij de boom bewoog. Het schijnsel van een lantaarnpaal viel over hem heen, wierp een lange schaduw op de straat.
Vledder hijgde. ‘Het is Ferry… de jonge Van Breugelen.’ De Cock kneep zijn lippen op elkaar. ‘Het is een drukke avond voor de familie Van Breugelen,’ zei hij vinnig.
‘Zal ik naar hem toe gaan?’
‘Waarvoor?’
‘Om te vragen wat hij daar doet.’
De Cock grijnsde. ‘Pissen… omdat er geen urinoir in de buurt is.’ Het klonk hard, cynisch. ‘Ik bedoel,’ zei hij milder, ‘ik ken geen wetsartikel dat iemand verbiedt ’s nachts bij een boom te staan.’
Vledder zuchtte. ‘Hij houdt het huis van de jonge Boucharde in de gaten.’
De Cock knikte. ‘Daar lijkt het op. Wat heeft hij hier anders te zoeken?’
Vledder lichtte zijn schouder. ‘Zou hij weten dat Maarten Jan is ontvlucht?’
De Cock keek hem aan.
‘Hoe?’ Hij ademde zwaar. ‘En wat misschien belangrijker is… hoe kent hij zijn bestaan?’
De man bij de boom stak een sigaret op. Een moment waren de gelaatstrekken van de jonge Van Breugelen duidelijk te onderscheiden. Toen viel het beeld weer weg in de schaduw. ‘Een rijkeluiszoontje en een inbreker.’
De Cock knikte. ‘Wat is de relatie?’
Vledder vloekte, zacht, gedempt, maar hartgrondig. ‘Waarom doen die lui hun bek niet open? Waarom zeggen ze niet wat eraan schort? We hebben ze toch alle kans gegeven.’ De Cock snoof. ‘Wie bekent er graag een moord?’
Een tijdlang zwegen ze; staarden naar de vage figuur bij de boom.
Vledder stootte zijn oudere collega in de zij. ‘Hoelang blijven we hier nog staan?’
De Cock leunde met zijn brede rug tegen de muur. ‘Tot er wat gebeurt,’ sprak hij gelaten. ‘Onze vriend staat daar niet voor niets.’ Vrijwel op datzelfde moment naderde vanaf de dichtstbijzijnde brug een jonge vrouw. Ze droeg een lange broek en een slobberig jack. De jonge Van Breugelen stapte uit de schaduw en liep op haar toe. Midden op de straat bleven ze staan. Het blonde haar van de vrouw glansde in het bleke licht van een lantaarn. Vledder verstarde. ‘Ineke Peeters,’ lispelde hij toonloos. De Cock reageerde nauwelijks.
Het tweetal liep naar de brug waarover de jonge vrouw was gekomen en verdween uit hun gezichtsveld.
Vledder gebaarde heftig, emotioneel. ‘Ze neemt hem mee,’ riep hij gedempt. In zijn stem trilde ergernis en verbazing. De Cock knikte traag. ‘Het was een afspraak.’
De jonge rechercheur liep van hem weg. Hij wilde hen na. Maar de oude speurder schudde het hoofd en wenkte hem terug. Hij schoof zijn mouw op en keek op zijn horloge. ‘Geef ze vijf minuten,’ zei hij mat.
Het gezicht van Vledder betrok. Hij kwam loom naderbij, leunde naast De Cock tegen de muur. ‘Ik begrijp er niets meer van,’ zei hij moedeloos. ‘Helemaal niets.’ Hij wuifde voor zich uit. ‘Wat betekent dit allemaal? Welke rol speelt Ineke Peeters?’ De Cock zweeg, antwoordde niet. Toen de vijf minuten waren verstreken, drukte hij zich los van de muur en waggelde verder de gracht op. Vledder volgde.
Bij de blauwstenen stoep van 26A bleven ze staan. De gordijnen waren gesloten, maar daarachter brandde licht.
De Cock nam voorzichtig de stoeptreden en voelde aan de glanzend groene deur. Ze was niet op slot. Behoedzaam drukte hij haar verder open. In het smalle portaaltje bleef hij staan en luisterde. Het geluid van stemmen drong vaag tot hem door, reeksen van klanken, vervormd, onherkenbaar, zonder zin, zonder inhoud. Langs zijn nek streek de hete adem van zijn jonge collega. En dan plots, in een ruwe beweging, stootte hij de deur naar de kamer open en stormde naar binnen, groot, breed, indrukwekkend.
Vledder volgde in zijn kielzog. Toen de brede rug van De Cock hem ruimte bood, rende hij door naar het achterhuis. Zijn pistool glansde in de hand.
De jonge Van Beugelen keek geschrokken op. Hij zag bleek en zijn mondhoeken trilden. Ineke Peeters kwam wild uit haar fauteuil overeind. Ze zwaaide het lange, blonde haar uit haar gezicht. Haar groene ogen flikkerden. ‘Wat komt u hier doen?’ riep ze fel. ‘Wie geeft u het recht hier zo maar binnen te stormen?’ De Cock keek haar aan, negeerde haar vragen. Hij wees naar de jonge Van Breugelen. ‘Wat doet hij hier?’
Ze klemde haar lippen op elkaar.
‘Dat gaat u niets aan.’
De Cock deed een stap dichterbij, dreigend, greep haar aan de schouder vast. ‘Wat doet hij hier?’ herhaalde hij strak, snauwend.
Ze keek naar hem op, een grijns op haar gezicht. ‘Wat doet nou een kerel ’s nachts bij een jonge meid?’
Het klonk verachtelijk, spottend, cynisch. ‘Mag ik er niets bij verdienen?’
10
De Cock legde met een verwrongen gezicht zijn beide benen voor zich op het bureau. De helse pijn in zijn voeten kwam terug, peuterde aan zijn humeur. Hij sjouwde nu al een volle week bijna dag en nacht achter een lugubere moord aan en de resultaten waren ronduit povertjes. De pittige Ineke Peeters had hem een fikse nederlaag bezorgd. Maar dat kwelde hem niet. Nederlagen waren in zijn beroep onvermijdelijk. Hij had geleerd ze te accepteren, beminnelijk, gelaten, als gold het een spelletje poker. Wat hem ergerde was het feit dat hij er na al die dagen nog niets van begreep, dat hij het ‘waarom’ van de moord op Georgette de Mirabeau niet vatte.
Hij keek naar Vledder, die tegenover hem zijn aantekeningen uitwerkte. ‘Heb je het achterhuis doorzocht?’
De jonge rechercheur knikte. ‘Maarten Jan was er niet. En volgens mij is hij er niet geweest. De enige vluchtweg is een smal WC-raampje. Dat vergt enige tijd.’ Hij grinnikte. ‘Onze binnenkomst was nogal verrassend.’
De Cock staarde voor zich uit. ‘Ik vraag mij af wie Bergen heeft gebeld.’
Vledder keek hem niet begrijpend aan. ‘Bergen gebeld?’ vroeg hij verwonderd.
De Cock knikte. ‘Naast de telefoon van Ineke Peeters lag een papiertje.’ Hij tastte in het borstzakje van zijn colbert. ‘Ik heb het meegenomen.’ Hij streek het verkreukelde blaadje op zijn dijbeen glad. ‘Nummer 02208-37456.’
‘Wat is dat?’
De Cock gebaarde nonchalant. ‘Nul-twee-twee-nul-acht,’ zei hij achteloos, ‘is het kengetal van Bergen in Noord-Holland.’ ‘En 37456?’
‘Het abonneenummer van Van Breugelen.’
Vledder keek zijn oude leermeester aan, star, strak, secondenlang, alsof een plotselinge gedachtenflits hem had getroffen. Zijn jeugdig gezicht stond ernstig. Een blauwe ader klopte in zijn hals. ‘Het-was-de-oude-Van Breugelen,’ zei hij toonloos. Hij tikte met zijn middelvinger op het bureau. ‘Het-was-deoude-Van-Breugelen.’
De Cock trok vragend zijn wenkbrauwen op. ‘De-oude-VanBreugelen?’
Vledder gebaarde heftig. ‘Hij deed het.’
‘Wat?’
‘Hij sloeg Georgette de Mirabeau.’
‘O.’
‘Op de avond van de afspraak. Hij ging met haar mee naar boven, naar haar woning en vermoordde haar met dezelfde wandelstok waarvoor jij in Bergen al zoveel belangstelling had.’ De Cock knikte traag. ‘De stok met de zilveren knop.’ Vledder strekte zijn arm naar hem uit. ‘Precies… die stok. Het klopt helemaal. De verwondingen aan de schedel van de verpleegster komen overeen. Dr. Rusteloos dacht aan een staaf met een verdikking aan het eind.’ Hij ademde zwaar, geschrokken van zijn eigen gedachtenspel. ‘Een bijna exacte omschrijving.’ De Cock knikte hem bemoedigend toe. ‘Verder.’
‘Twee dagen na de moord herinnert Van Breugelen zich dat zijn wandelstok in de woning van Georgette is achtergebleven. Hij raakt in paniek… beseft dat de wandelstok bij een onderzoek het spoor in zijn richting zal leiden. Hij kijkt de kranten na… de moord schijnt nog niet ontdekt. Hij gaat terug… zijn vrouw zei het toch… en haalt zijn wandelstok weg.’
De Cock keek zijn jonge collega bewonderend aan. ‘Heel goed.’
Vledder likte aan zijn droge lippen. ‘En de jonge Boucharde weet het.’
De Cock ploegde rimpels in zijn voorhoofd. ‘Maarten Jan?’ Vledder zuchtte omstandig. ‘Hij weet dat de oude Van Breugelen de moord pleegde. Hij zag het… of heeft iets in handen dat voor de architect bijzonder belastend is. Tegen ons zweeg hij… ontkende alleen zelf de moord te hebben gepleegd. Maar na zijn ontvluchting zocht hij onmiddellijk contact met Van Breugelen.’ ‘Via Ineke Peeters.’
Vledder knikte instemmend. ‘Begrijp je, De Cock… Van Breugelen beging de moord en Maarten Jan… Maarten Jan pleegt chantage.’
Met het hoofd wat scheef, een misprijzende trek om zijn lippen, monsterde De Cock het hemelsblauwe kostuum van Robert Antoine van Dijk. Hij wuifde. ‘Ga naar huis en trek wat anders aan.’ De jonge rechercheur glimlachte verlegen. ‘Vindt u het niet mooi?’
De Cock grijnsde. ‘Je lijkt wel een playboy op zondag. Je ziet er uit alsof je zo uit de “Avenue” bent gestapt.’
‘Het is modern.’
De Cock wreef over zijn gezicht. ‘Zeker… maar je loopt ermee in de gaten… op de Kromboomsloot.’
Robert Antoine frommelde wat nerveus aan de rand van zijn colbert. Hij voelde zich niet op zijn gemak. ‘Kromboomsloot?’ De Cock knikte. ‘Ik wil dat je het huis van Maarten Jan Boucharde afpost. Er zijn daar in de Nieuwmarktbuurt nogal wat kraakpanden met hippies. Het beste lijkt mij dat je je ook wat hip kleedt… een bandje om je voorhoofd, een vieze spijkerbroek en een oud kattevelletje van je vrouw.’
Het gezicht van Robert Antoine verstarde. ‘Mijn vrouw draagt geen kattevellen,’ reageerde hij verontwaardigd.
De Cock gebaarde nonchalant. ‘Goed, goed… dan je buurvrouw. Zorg in ieder geval dat je niet onmiddellijk stukloopt. En als Maarten Jan onverhoopt mocht komen opdagen, promoveer jezelf dan niet tot held van de dag. Ik bedoel… ga niet in je eentje tot een arrestatie over. Geef liever een seintje. De jongen is gewapend. Geef verder al je aandacht aan dat meisje… Ineke Peeters. Ik wil precies weten wat ze doet… wie ze ontvangt, waar ze heen gaat. Begrepen?’
De jonge rechercheur knikte. ‘Word ik afgelost?’
De Cock schudde traag het hoofd. ‘Voorlopig niet. Ik heb niemand anders. Maar ik beloof je dat ik de tijd in de gaten houd.’ Hij glimlachte hem beminnelijk toe; veranderde van toon. ‘Doe je best, Rob. Het is belangrijk.’
Nadat Robert Antoine van Dijk was vertrokken, slenterde De Cock naar de kapstok, greep zijn jas en zette zijn hoedje op het hoofd. Hij wenkte Vledder naderbij. ‘Kom,’ riep hij opgewekt, we zullen eens zien wat jouw theorie waard is.’
‘Mijn theorie?’ De Cock knikte. ‘We gaan naar de Herengracht.’
‘Wat is daar?’
De Cock glimlachte. ‘Het kantoor van Van Breugelen.’ Het was een fraai, oud grachtenhuis met een sierlijke halsgevel, zwierige festoenen en een hardstenen stoep met een bankje op het bordes. Naast de monumentale deur was een dof zwart bord met ‘architectenbureau van breugelen’ in strakke witte letters zonder kapitalen.
De Cock drukte tegen de deur. Ze schoof vrijwel onhoorbaar open. De beide mannen stapten naar binnen. Halverwege de marmeren gang kwam een jonge vrouw hen tegemoet. Ze had een matbleké huid en lang, zwart haar, dat strak naar achteren was gekamd. Een zware bril met een donker montuur gaf aan haar gezicht een verrassend effect van ernstige lichtzinnigheid. De grijze speurder boog wat stijfjes. ‘De Cock… We hadden graag een onderhoud met de heer Van Breugelen.’
Het gezicht van de jonge vrouw betrok.
‘Ik ben bang…’
De Cock schudde het hoofd. ‘Wij zullen over u waken,’ sprak hij geruststellend.
Ze lachte frivool. ‘Ik bedoel… de heer Van Breugelen is een bezet man. Ik heb strenge orders om…’
De Cock wuifde het weg. ‘Zeg hem dat wij er zijn,’ zei hij ernstig. ‘Hij zal ons ontvangen.’
Een moment aarzelde ze nog, toen draaide zij zich om en liep de gang af. De beide rechercheurs staarden haar na. De minirok, de lange, slanke benen, de zoete ronding van haar heupen… het dreef misdaad en moord secondenlang naar een rommelige uithoek van hun gedachten.
Na een paar minuten was ze terug.
‘Gaat u mee.’
Ze liepen achter haar aan; drukten de betovering weg. Aan het einde van de gang opende zij een deur en liet hen binnen. Het was een ruim, hoog vertrek met fraaie gobelins aan de wanden en mollige engeltjes aan het plafond. Schuin in de hoek bij het raam stond een groot, stoer bureau van geloogd eiken. Achter dat bureau, in een ruime stoel, zat Van Breugelen. Hij kwam moeizaam overeind, greep zijn stok en strompelde hen tegemoet. Hij droeg hetzelfde ribfluwelen kostuum van de avond tevoren. Maar zijn gezicht zag grauw en zijn ogen stonden dof. Nachtrust had hem niet verkwikt. Hij wees met zijn stok naar een zitje voor zijn bureau. ‘Ik had u min of meer verwacht.’ Hij liet zich in een van de fauteuils zakken. De stok naast zich, het rechterbeen gestrekt vooruit. Vledder en De Cock namen tegenover hem plaats. ‘Het was bijna onvermijdelijk,’ ging hij verder. ‘Na de “openbaringen” van mijn vrouw… de vreemde “escapades” van mijn zoon…’
De Cock keek hem schuin aan. ‘U bent op de hoogte?’ Van Breugelen knikte traag. ‘Ze hebben het mij verteld.’ Hij wreef in de ooghoeken; glimlachte vermoeid. ‘Voor de pater familias blijft weinig verborgen.’ Hij zweeg even, zuchtte en gebaarde voor zich uit. ‘Over mijn zoon kan ik kort zijn. De jongen gaat zijn eigen weg. Het gaat mij niet aan op welke wijze hij zijn seksuele ervaringen uitbouwt. Wat mijn vrouw betreft… over haar maak ik mij zorgen. Ze doet de laatste tijd heel vreemd. Ze staart soms uren voor zich uit. Volkomen afwezig. De dood van Georgette de Mirabeau heeft haar erg geschokt.’ ‘Waarom?’
Van Breugelen trok zijn schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ik heb daar geen verklaring voor. Ze kende haar niet. Ze heeft haar bij mijn weten nooit ontmoet. Het is voor mij een onbegrijpelijke zaak.’
Vledder boog zich iets naar voren. ‘Is het dat?’
Van Breugelen keek de jonge rechercheur fronsend aan. Vledder glimlachte; zijn mond iets scheef. ‘Is het voor u een onbegrijpelijke zaak?’ vroeg hij fel, bijtend. ‘Is het niet zo, dat Georgette de Mirabeau voor u meer was dan “een schim uit het verleden” en dat uw vrouw een gegronde reden had die “schim” te wantrouwen?’
Van Breugelen kneep zijn ogen half dicht. ‘Als u een verhouding suggereert tussen mij en Georgette, dan verzeker ik u dat daarvan geen sprake was. Ik heb haar tijdens mijn huwelijk maar eenmaal ontmoet. Dat was vrij recent… enkele dagen voor haar dood. Ik vertelde het u… het was op haar uitdrukkelijk verzoek.’